Het doel

De 18de eeuwse tuin uit de tijd van Constantia Catharina Balde en Jan Jacob Vermeeren, bewoners van 1720 tot 1754, in de regence stijl aanleggen. Deze vertegenwoordigt tevens de andere tuinen van de Watergraafsmeer, bekend uit het boek van 1725 ‘Het Verheerlykt Watergraefs- of Diemermeer’.

Planten gebruiken uit de catalogus van D. Wolffringh, die in de periode 1720-1740 in de Watergraafsmeer een kwekerij had.

De schetstekening uit 1946 door de Wageningse hoogleraar J.T.P. Bijhouwer is uitgangspunt geworden voor het ontwerp. Dit omdat betrouwbare historische kaarten niet voorhanden zijn en Bijhouwers tekening goed past in de bestaande ruimte en tevens beantwoordt aan de gewenste invulling in deze tijd.
De schets is zorgvuldig gepast rond de bomen die wij wensten te sparen. Met name wilden we gebruik maken van de aanwezige perenbomen.

De centrale kom is niet de originele 18de eeuwse. De betonnen kom die zich links achter het huis bevindt met een gemetselde rand van gele Vechtsteentjes past van afmeting in het hart van de tuin.

Zo goed mogelijk is geprobeerd Bijhouwer te volgen, tot in de plaatsing der banken en de buxusfiguur voor het huis. De invulling van de parterres achter het huis wijken enigszins af, omdat de kleine schets van Bijhouwer doet denken aan de parterres van Daniel Marot, die ook reeds op Het Loo te zien zijn, terwijl wij er de voorkeur aan gaven vormen weer te geven die typerend zijn voor de Watergraafsmeer, zoals bekend uit Het verheerlijkt Watergraefs- of Diemermeer.

De voorste grote parterres zijn afgeleid van de gravure van het huis Reigersburg, de kleinere achterste vertonen een bloempatroon dat wordt gevonden in de gravure van Rozenburg.

Palynologisch

Het palynologisch onderzoek naar historische beplanting

Veel pollen van Hollandse of winterlinde is aangetroffen, van iepen en van diverse varensoorten. Conclusie van het onderzoek was: “In de tuin of in de zeer nabije omgeving hebben vrijwel zeker Ceder, Hemlockspar, Lariks, Ambrosia, Astrantia, Liguster Hulst, Den, Linde, Iep en mogelijk Boerenjasmijn, Reuzenbereklauw, Vederesdoorn, Spar, Walnoot en Deutzia gestaan. Daarnaast is pollen aangetroffen van een grote groep planten waarvan niet met zekerheid is vast te stellen of het sierplanten of onkruiden waren. Pollen van groenten en keukenkruiden is niet met zekerheid aangetroffen. Blijkbaar speelden deze planten geen rol van betekenis in de tuin.



Rondom het landhuis komen enkele bijzondere kleine bomen en heesters voor waaronder een varenbeuk, schijnhazelaarfamilie en (sier)fruitbomen: Peer, Appel, Walnoot en een Japanse sierkers (Prunus serratula “Kanzan” met een stamomvang van ca. 3 meter. De oudste bomen, een enorme iep en enkele eiken langs de randen van de tuin binnen de gracht, dateren vermoedelijk uit het einde van de 19de eeuw. Een paar taxusbomen zijn mogelijk ouder.

Er zijn aanwijzingen dat de tuin bemest werd met as, slootbagger en dierlijke mest. De vraag of de aangetroffen soorten inderdaad deel hebben uitgemaakt van de 18de eeuwse tuin kan helaas niet met zekerheid worden beantwoord”.

Sortiment

Beheer

De rij van Appel, Peer en Walnoot markeert een historische lijn en kan als historisch sortiment worden opgevat. De bomen zijn geplant ca. 1970 (mededeling bewoonster). Bekijk de plattegrond.

Daarvoor stonden er ook pruimen. Of het hier om streekeigen fruitsoorten gaat is niet bekend, maar gezien de ouderdom van de bomen niet erg waarschijnlijk. Bij vervangen of inboeten van de fruitbomen is het aan te bevelen de rassen te gebruiken die in de eerste helft van de 18de eeuw gangbaar waren. Vanwege de symmetrie wordt aan de andere zijde van het gazon eveneens een fruitbomenrij aangeplant. De Japanse kers kan als een markant onderdeel van die rij worden gezien.

De parkbosstroken achter de fruitbomenrij(en) met o.m. opgaande es, esdoorn en iep zijn een beplanting die cultuurhistorisch verantwoord is en die in kleigebieden in de 18e eeuw veelvuldig is toegepast. Van belang is dat het kronendak niet te dicht wordt. Gestreefd kan worden naar een licht bos met monumentale bomen, een struiklaag (van o.m. Vogelkers en Hulst) en een kruidlaag met stinseflora. Het beste is om het parkbos geregeld te dunnen. Bij uitval van grotere bomen kunnen met name essen en iepen worden aangeplant. Te verwachten valt dat er voldoende spontane verjonging plaats vindt, zodat aanplant niet nodig is.

Bijzonder op Frankendael is het voorkomen van monumentale iepen. Boomvormende iepen zijn immers door de iepziekte en kappen op veel plaatsen verdwenen. Bij inboeten van iepen in de toekomst is het aan te bevelen om historische iepenklonen te gebruiken (“Vegeta’, ‘Belgica’ en Ulmus minor). Daarnaast kan overwogen worden om de Fladderiep (Ulmus laevis) aan te planten omdat deze de historische iepenhabitus goed benadert en geen last heeft van de iepziekte. Deze soort wordt aangeplant in de landschapstuin-arboretum, langs het nieuwe pad ten noorden van de vijver.


Oude Lindenlaan

De lindenlaan bestaat uit monumentale Hollandse linden, die vermoedelijk eind 19de eeuw zijn geplant, twee hybrideklonen van de Hollandse linde (XIXd). De meeste bomen zijn Tilia europaea ‘Zwarte linde”.

Het is aan te bevelen om bij inboeten van de laan, de bestaande oude hybrideklonen toe te passen. Ook bij aanplant van linden elders in het landgoed en park is het aan te raden om oude regionale lindeklonen te gebruiken.


Maatsysteem

In de achttiende eeuw werden zowel de Amsterdamse [ 28,31 cm] als de Rijnlandse voet [ 31,4 cm] gebruikt als maat. Voor het huis en de aanwezige oude lindenlaan blijkt de Amsterdamse voetmaat te zijn gehanteerd. Het hoofdgebouw meet 42 Amsterdamse voeten, de vleugels elk 36.

De assen van de bijgebouwen zijn bepalend voor de paden in de tuin. Die assen liggen op 18 voet uit de zijmuur, op de helft van de vleugels.
Dit maatsysteem wordt bevestigd door de maten van de oude lindenlaan. De afstanden van de oude lindenlaan zijn 20 voeten binnen de rij en 24 voeten tussen de rijen aan weerszijden van de straat. De linden die omstreeks 1900 zijn geplant, staan volgens het oude maatsysteem, als vervanging van voorgangers.

Ook zij rechtvaardigen het gebruik van de Amsterdamse voetmaat voor de regence tuin.

De paden in de regencetuin kregen afgeleide maten:
10 voet = 2,83 m voor het middenpad
9 voet = 2,55 m voor de dwarspaden
8 voet = 2,26 m voor de zijpaden
6 voet = 1,70 m voor de bospaden

Zo ook kregen de parterres hun maten. De parterres achter het huis hebben een rand die 4 voet breed is. Deze wordt ingevuld met bloemen en taxusbomen.

Voor het huis is de buxusfiguur binnen het voet systeem gelegd en geconstrueerd binnen een cirkelboog van 20 voet.

Bekijk de plattegrond.

Parterre

Bekijk hier de afbeeldingen:

‘onderdeel Maatsystemen‘,

definitief ontwerp‘,

‘onderdeel: Parterre achter het huis‘ en

‘onderdeel: Parterre voorzijde‘.