ISAAC BALDE EN DE FAMILIE VERMEEREN-BALDE

De nieuwe eigenaar wordt in dit hoofdstuk samen met zijn opvolgers behandeld. De reden daarvoor is dat er te weinig gegevens beschikbaar zijn om te achterhalen wanneer het eigendom van Frankendael precies in andere handen overging. Over de periode 1705-1747 kunnen we vrijwel alleen vermoedens uitspreken. Vanaf dat moment is bekend dat Isaac Baldes nicht, Constantia Catharina Balde Frankendael al enige tijd bewoonde, met haar man Jan Jacob Vermeeren. Zij hadden dit echter nooit officiëel vast laten leggen.

We weten derhalve wie de eigenaren zijn geweest, maar we kunnen alleen bij benadering zeggen vanaf wanneer. De bewoningsgeschiedenis van de hofstede is, zo blijkt uit dit onderzoek, veel minder helder dan tot nu toe werd aangenomen. De enige troost die we hebben is dat hier al in de 18de eeuw verwarring over bestond.

Kruizinga schreef dat Isaac Balde in 1742 overleed, en dat hij tot op dat moment eigenaar was van de hofstede Frankendael. Dat dacht men in de 18de eeuw ook, zo blijkt uit het in 1725 verschenen lofdicht op de Watergraafsmeer, Het Verheerlykt Watergraafs- of Diemer-meer. Daarin staat een aanzicht van de hofstede vanaf de Middenweg, waarbij als eigenaar ‘den Heer Balde’ wordt genoemd. Deze informatie is zeker onjuist, want de bewuste heer Balde was al 20 jaar daarvoor overleden. De in 1742 overleden Izaak Balde had niets met Frankendael van doen.
Zeker is, dat de Isaac Balde die in 1695 de hofstede kocht, al in 1705 overleed. Zijn erfgenamen hebben nooit laten vastleggen dat de eigenaar van Frankendael was overleden en dat de hofstede hun eigendom was geworden. Pas in 1747 werden Isaac Baldes nichtje Constantia Catharina Balde en haar man Jan Jacob Vermeeren officieel eigenaar van de hofstede. In de tussentijd was Isaac Balde -hoewel reeds overleden- op papier nog steeds de eigenaar van Frankendael. De Schepen die in 1747 het officiele eigendomsrecht vaststelde, kon zijn verbazing over de warrige gang van zaken nauwelijks verbergen.

Bekijk de kaart van Daniel Stopendael (1725)

De ´verkeerde´ Izaak Balde overleed inderdaad in 1742. In tegenstelling tot zijn drie broers wordt de ‘verkeerde’ Izaak niet uitgebreid in Elias genoemd, maar uit diens boedelscheiding en uit enkele notariële stukken blijkt hun onderlinge verwantschap. Volgens Elias werd een van zijn oudere broers in 1682 geboren, zijn jongere broer in 1685. Deze in 1742 overleden Isaac Balde zou in 1695 maximaal dertien jaar oud zijn geweest: veel te jong om een hofstede te kopen. Hij zou de koop niet zelfstandig hebben mogen sluiten. Deze in 1742 overleden Izaak Balde was duidelijk niet dezelfde Isaac Balde die in 1695 de hofstede in de Watergraafsmeer kocht.

Uit de in 1742 opgestelde boedelscheiding blijkt ook dat hij niets naliet aan genoemde Constantia Catharina. Zij en haar directe familie komen niet eens in de boedelscheiding voor. Deze Izaak Balde stamde uit een andere tak van de familie Balde: de erfgenamen van Isaacs halfbroer Jacob. Deze tak was rijk geworden in de suikerhandel en door vanaf 1697 als agent van de Deense Kroon op te treden. Zij bezaten enkele buitenplaatsen in Loenen aan de Vecht, waar de oudste broer van Izaak tot heer van Loenen en Nieuwersluis wist op te klimmen. Genoemde Izaak Balde bezat daar de kleine hofstede ‘Westerklip’. Van zijn erfenis profiteerden alleen de directe verwanten. Hij en zijn erfgenamen hadden dan ook niets met de hofstede Frankendael te maken.

Wie was Isaac Balde dan wél en wat gebeurde er na zijn dood met de hofstede Frankendael? Om deze vragen te kunnen beantwoorden was een reconstructie nodig op basis van de weinige beschikbare gegevens. Hierbij kon alleen langs indirecte weg worden vastgesteld welke Isaac Balde eigenaar was van Frankendael.
De in 1705 overleden Isaac Balde stelde in 1702 zijn testament op, maar vond het niet nodig daarin Frankendael te vermelden. Ook in diens boedelscheiding uit 1718 wordt de hofstede niet genoemd. Alleen door de lotgevallen van de erfgenamen en executeurs-testamentair te volgen, kunnen we tot een positieve identificatie komen.
De nu volgende reconstructie bevat om die reden veel namen en gebeurtenissen, die uiteindelijk naar de juiste Isaac Balde leiden. Deze reconstructie is zo kort mogelijk gehouden. Nadat is vastgesteld dat we de juiste Isaac Balde hebben gevonden, pakken we de gebeurtenissen op en rond de hofstede weer op.

DE FAMILIE BALDE, BEWONERS VAN FRANKENDAEL

De genealogie van de familie Balde is nogal duister. De familie was oorspronkelijk afkomstig uit Engeland. In 1576 vertrokken zij naar het Vlaamse Ieper. Vandaar moesten zij om geloofsredenen (zij waren protestant) al snel naar het Duitse stadje Frankenthal vluchten. Vanuit Frankenthal begon de familie zich in de loop van de zeventiende eeuw over niet-katholiek Europa te verspreiden. Deze reislust maakte het onderzoek naar de familie lastig, mede omdat zij veelal dezelfde voornamen (Jacob, Isaac, etc.) droegen. Isaac kan bovendien op minimaal 4 verschillende manieren worden geschreven, en dat gebeurde helaas ook.
In dit onderzoek is geen uitgebreid genealogisch onderzoek naar de familie Balde gedaan. Er is in dat opzicht niet gestreefd naar volledigheid. Drie bewaard gebleven stukken (de boedelscheiding van de ‘verkeerde’ Isaac en het testament en de boedelscheiding van de ‘juiste’ Isaac Balde) waren behulpzaam bij het bepalen van de verschillende takken van de familie Balde. Vervolgens maakte een transportakte uit 1719 het mogelijk de juiste Isaac Balde met de hofstede in verband te brengen.
De Isaac Balde die voor Frankendael van belang is, was een zoon uit het tweede huwelijk tussen Jacob Balde en Janneke de Breyer (‘gezegd van Frankendael’). Uit dit huwelijk werden de volgende kinderen geboren: Maria, Jacoba (1638), Pieter (1642) en Isaac. Gezien de geboortedata van zijn broer en zussen, kunnen we aannemen dat Isaac Balde rond 1640 werd geboren. Uit zijn eerste huwelijk van zijn vader was er een zoon Jacobus (geboren in 1604). In zijn testament noemt Isaac Balde inderdaad een (in 1702 inmiddels overleden) ‘halvebroer’ met de naam Jacob.

Uit het testament blijkt dat Isaac Balde wel getrouwd was geweest, maar dat zijn vrouw in 1702 inmiddels was overleden. Aangezien het huwelijk kinderloos was gebleven, wees hij de kinderen van zijn broer Pieter Balde aan als belangrijkste erfgenamen. Omdat deze niet meerderjarig waren, trad Pieter op als beheerder (‘executeur-testament’) van de nalatenschap van zijn broer. Pieter Balde overleed in 1711, voor zijn kinderen meerderjarig waren, en er werden vervangende ‘executeurs-testament’ voor Isaac Baldes nalatenschap benoemd. In 1718 werd Pieters eerste kind, dochter Constantia Catharina, 25 jaar en meerderjarig. De nalatenschap van de in 1705 overleden Isaac Balde kon eindelijk worden verdeeld (samen met die van Pieter Balde, zijn in 1711 overleden broer).
Evenmin als in het testament van 1702 werd de hofstede in de in 1718 opgestelde boedelscheiding genoemd. Hoe weten we dan dat we te maken hebben met de nalatenschap van de juiste Isaac Balde? De namen van de ‘executeurs-testament’ gaven de doorslag. De bevestiging dat het om de boedel van de eigenaar van de hofstede gaat, vonden we in een aankoop van weilanden rond de hofstede in 1719. De kopers waren de heren Jan Berewout en Jan Carel Balde, ‘in qualité als executeurs, voogden en administrateurs van den Testamente van de heer Isaac Balde’. Dezelfde heren werden in 1718 als executeurs-testament van Isaacs nalatenschap vermeld.
De in 1719 aangekochte weilanden werden in 1747 tot de hofstede Frankendael gerekend. De aankoop werd bij de vaststelling van het eigendomsrecht in 1747 ook nog eens apart genoemd. Dat recht berust dan (1747) bij Constantia Catharina Balde, de oudste erfgename van Isaac Baldes boedel die in 1718 werd verdeeld. Het lijkt logisch te veronderstellen dat de aankoop van weilanden was bedoeld als uitbreiding van het oorspronkelijke bezit: de hofstede Frankendael. Tegelijkertijd werd Constantia Catharinas aandeel in de komende bruiloft vergroot.

Concluderend: ook al staat de hofstede in de Watergraafsmeer niet in zijn boedelpapieren, toch is vastgesteld dat de Isaac Balde die in 1695 de hofstede kocht, rond 1640 werd geboren en al in 1705 overleed. Na zijn dood werd de situatie onduidelijk, maar waarschijnlijk maakten zijn erfgenamen (Pieter Balde en zijn kinderen) gebruik van de hofstede. Toen er in 1747 onenigheid ontstond over het eigendomsrecht, moest voor de notaris worden vastgelegd wie Frankendael in eigendom had. Isaac Baldes nicht (tevens oudste kind van Pieter) kreeg het eigendom toen pas officiëel toegewezen. In werkelijkheid bewoonde zij de hofstede waarschijnlijk al vanaf 1720, het jaar waarin ze trouwde met Jan Jacob Vermeeren. De aankoop werd waarschijnlijk aan de executeurs overgelaten omdat zij in 1719 al wel meerderjarig was, maar nog niet getrouwd.

FRANKENDAEL: HUIS EN TUIN (1695 – 1759)

Isaac Balde en zijn directe familie waren slordig genoeg om hun handelingen niet altijd vast te laten leggen. Pas toen er, juist om die reden, in 1747 binnen de familie onenigheid ontstond omtrent het eigendomsrecht, werd dit geregeld. Helaas was het toen niet nodig om een omschrijving van de hofstede te geven, wat bij verkopen wel gebeurde. Het gevolg is dat wij geen goed beeld hebben van de ontwikkelingen op de hofstede tussen 1695 en de eerstvolgende verkoop, in 1759.

Bij de aankoop op 11 april 1695 werd de hofstede als volgt omschreven:
een hofstede, groot 2 Morgen met de huysinge, bepotinge, beplantinge en verder getimmerte daarop staande, leggende in de voorsz. Meer in de caveling No.9, strekkende voor uyt de sloot van de Middelwegh tot achter en ook aan de Noordzijde aen ’t Land van de Erfgenamen van Dirk Cornelisz Bet[h], ter halver Sloot en te Suyden aen de klyne toght.

Deze omschrijving is identiek aan die van de overdracht in 1657 aan Nicolaas en Paulus van Liebergen. Over het huis en de aanleg van de tuin leert deze akte ons niets. We weten niet in welke toestand Balde de hofstede aantrof. Aangezien hij zelf niet lang op de hofstede heeft gewoond en bij aankoop al circa 55 jaar oud moet zijn geweest, is het niet waarschijnlijk dat Isaac Balde zelf veel aan huis en tuin heeft veranderd.

Er zijn wel bronnen die iets duidelijk maken over het uiterlijk van het huis aan het begin van de 18de eeuw. De gravure in Het Verheerlykt Watergraafsmeer laat bijvoorbeeld een huis zien, dat kleiner is dan het huis dat er nu staat. Sindsdien is er dus verbouwd.
De voortekening laat het meeste van het oude huis zien (zie de voorkant van dit rapport). We zien een enkel pand met een schilddak, bekroond door twee versierde schoorstenen. De voorgevel is vijf vensters breed, met boven het middelste raam een dakkapel met een gebogen fronton. De zijgevel bevat twee vensters. Aan de noordwestelijke zijde van het huis staat een koetshuis aangegeven, wellicht was er ook één aan de andere kant. Het Verheerlykt Watergraafsmeer werd in 1725 gepubliceerd, maar het is waarschijnlijk dat de gravure en de voortekening enkele jaren daarvoor zijn gemaakt. Op de plattegrond van Pieter van den Berge uit 1719 zien we eveneens een enkel huis met twee schoorstenen op het dak.

Het huis

Het huidige huis is twee keer zo diep (verdubbeld), met nu ook aan de zijgevel een dakkapel. Het dak is noodzakelijkerwijs ook verbreed, maar aan de achterzijde zijn geen torentjes geplaatst. De versiering rond de ingangspartij is waarschijnlijk tussen 1720 en 1747 aangebracht. De vraag wie verantwoordelijk is voor deze uitbreiding van het huis is niet met zekerheid te beantwoorden, maar waarschijnlijk was het de nicht van Isaac Balde, die mogelijk al vanaf 1720 op Frankendael woonde. Helaas zijn van Constantia Catharina Balde en haar man geen archiefstukken met betrekking tot Frankendael teruggevonden.

Bekijk de afbeelding van Pieter van den Berge (1719)


De kaarten en aanzichten die ons over deze periode ter beschikking staan, bieden wat betreft het uiterlijk van de tuin weinig informatie. De ‘plattegrond’ van Frankendael die voorkomt in Het Verheerlykt Watergraafsmeer vertoont opvallende overeenkomsten met die van de kaart van 1686. Het huis ontbreekt en de invulling van de tuin is even decoratief weergegeven. Waarschijnlijk heeft Stopendaal de vroegere kaart als voorbeeld genomen, en alleen enkele opvallende veranderingen opgenomen in de
nieuwe kaart. Zelfs op een rond 1750 gemaakte plattegrond van Amsterdam en omgeving werd dezelfde decoratieve invulling nog toegepast.
De meest betrouwbare kaart is de plattegrond van Pieter van den Berghe uit 1719. Deze plattegrond is opgedragen aan de Dijkgraaf en Hoogheemraden van de Watergraafsmeer en op een enorm formaat afgedrukt. Er zijn veel details weergegeven, die de kaart een schijn van betrouwbaarheid verlenen. De betrouwbaarheid is wat de tuinen betreft echter gering. Bijna alle plattegronden op deze kaart wijken af van de tuinen op de zes jaar later gepubliceerde aanzichten van dezelfde hofsteden in Het Verheerlykt Watergraafsmeer.

Tuin

Het aanzicht van Frankendael in Het Verheerlykt Watergraafsmeer biedt de meest concrete informatie, hoewel de preciese invulling van de tuin verborgen blijft achter de beplanting. Een haag sluit de tuin af, de op de oever geplaatste struiken zijn via een poortje in de haag bereikbaar. Halverwege de haag staat een tuinkabinet, waarvan we alleen de achterkant zien. Aan het einde van de haag staat nog een bouwwerk.
Over de beplanting van de tuin is weinig bekend, maar het valt aan te nemen dat deze tamelijk traditioneel was. Een lindenlaan, een parterre met buxus en eenjarige bloemen, kuipplanten, hagen ter afscheiding en fruitbomen. De vier regels die in Het Verheerlykt Watergraafs en DiemerMeer aan Frankendael zijn gewijd, geven al aan dat er inderdaad fruit moet hebben gestaan:

Nu weêr naar Frankendael, ’t geen, in zyn ruime lánen
By naer verborgen, ons een sierlyk lustbos toond
Waar in de vrolykheid met haar gespélen woond
Om Baldes yver op haar ooftbanket te onthálen

Met ‘ooft’ wordt fruit bedoeld, meer bepaald boomvruchten als appel, peer en kers. De fruitbomen kunnen in een aparte boomgaard hebben gestaan, maar het is ook mogelijk dat de fruitbomen grote delen van het omgrachte terrein vulden. Een in 1737 gepubliceerd tuinontwerp laat een driehoekige tuin zien, waarin de beplanting rondom de vijver achter het huis bestaat uit een beplanting van fruitbomen, omringd door beukenhagen (het grillig gevormde gebied rondom parterre en vijver).

Bekijk het aanzicht van Frankendael vanuit het noordoosten door Daniel Stopendael (1725)


Bekijk de tekening van Pieter de la Court van der Voort (1727)

CONSTANTIA CATHARINA BALDE EN JAN JACOB VERMEEREN (±1720 – 1759)

Mogelijk al vanaf 1720 beheerden Constantia Catharina Balde (1693-1758) en Jan Jacob Vermeeren (1693-1760) de hofstede Frankendael. Het is zeer waarschijnlijk dat zij de tuin naar hun smaak en naar de mode hebben ingericht. Een klein tipje van de sluier wordt opgelicht door de akte die werd opgesteld toen zij de hofstede verkochten:
een hofsteede genaamd Frankendael met desselvs landerijen, huisinge, stallinge, verder getimmerte en bepoote, beplante, en alles ’tgene aard, en nagelvast is geleegen in deese Meer aan den Middelweg groot omtrent zeven morgen, (…).

Voor 2000,- extra verkochten zij tevens:
alle broeyraamen, lessenaars, de schuyt, ’t Vergulde Beeld, de pedstallen en alle andere ornameten.

Over fruit wordt niet gesproken, maar dat de tuin een belangrijke voedselbron was blijkt uit de verschillende broeimogelijkheden voor het kweken van groente en fruit die men had aangelegd. De tuin was klaarblijkelijk rijk versierd met de klassieke elementen: een beeld en verschillende pedestallen.
Het is niet helemaal duidelijk of zij de tuin ook groter maakten na de aankoop van de weilanden in 1719. Uit een vermelding van de verkoop in 1759 blijkt dat de totale oppervlakte van Frankendael 7 morgen bedroeg, waarvan 3,5 morgen in gebruik was als (wei)land, en 3,5 als plaats vermeld staat. In 1695 bedroeg de totale oppervlakte van de hofstede nog maar 2 morgen. Het is mogelijk dat een van de aangekochte percelen tot tuin werd omgevormd. Omdat de percelen in kavel 8 volgens de voorwaarden niet bebouwd mocht worden, kan alleen het perceel naast Frankendael in kavel 9 hiervoor in aanmerking komen. Dit is het perceel waarop op het aanzicht in Het Verheerlykt Watergraafsmeer de dieren aan het grazen zijn. Een uit ca 1750 daterende kaart geeft hierover geen uitsluitsel: Frankendael heeft dezelfde decoratieve weergave die we zagen op de kaart van 1686.

De tekst van de aankoop in 1719, inclusief de doorhalingen en toevoegingen luidt:
‘(…) David Leeuw (…) bekende verkogt, opgedragen en quijtgescholden te hebben aan [doorgestreept: de erfgenamen] van [in de marge toegevoegd: den Wel Ed. gestr heer Mr Jan Berewout, Schepen in der stad Amsterd~, en de heer Jan Carel Balde, in qualité als executeurs, voogden en administrateurs van den Testamente van de heer] Isaac Balde, drie kampen Wijland, gelegen in de voorsz~ Meer, als een kamp aande Middelweg, omtrent de Oetewaalder Brug, in de Cavel Nº9 (groot een morgen) onder agt percelen bij François de Schot, den iie Feb~ 1634 opgeveijlt, en genombert Nº3 (van agteren gereeckent), belent ten Zuijd-oosten onder de voorsz~ agt percelen, Nº2, en ten Noord-westen Nº4, streckende voor van de Weg Sloot aan de Middelweg, tot agter ter halver-Cavel-sloot Nº8 (…)’.
Dit perceel lag ten noordwesten van de hofstede, aan de Middenweg. Het is het land dat in de 18de eeuw toebehoorde aan de familie Beth. Maar er ontbreken nog vier morgen:
‘(…) mitsgaders nog twee kampen Landt, groot omtrent 4 morgen (…) mede gelegen in de voorsz~ Meer, agter de hoffstede genaamt dantzich, in de Caveling Nº8 streckende van de Togt-sloot, tot aan de derde kamp Landt nae de gemelde hoffstede dantzich, toebehoorende aan Paulus Marcon [hij bezat Dantzich], ter halver Scheij-sloot; belent ten Zuijd-Westen de Cavel-Sloot van de Cavel Nº7 en ten noord-oosten de Cavel-Sloot van de Cavel Nº9, beijde ter halver Sloot, ende sulcx in’t geheel vijff Morgen, voor de somma van Vijff duijsent guldens (…)’

De in kavel 8 aangekochte grond mocht niet worden bebouwd. De eigenaar van de hofstede Dantzich was gehecht aan zijn uitzicht over de weilanden naar de verderop gelegen bomenrij van de Maliebaan, en wilde dat zo houden.
‘(…) dog alles onder deese Speciale Conditie, en voorwaarden, dat de voorsz~ twee laatste kampen Lands nú, nog ten eeuwigen dage niet sullen moge worden betimmert, bepoot, off beplant werden, alsmede dat deselve niet tot Warmoes-landt ingestoocken, off iets daar op gedaan, off geset sal vermogen te werden, dat het gezigt van de voornoemde hoffstede hinderlijk soude konnen sijn, off belemmeren, gelijk de gemelde koopers (mede Compareerend [aanvulling: in hare qualiteit], voor haar [aanvulling: principale] en haar opvolgers), sig verbinden in de voorsz~ Conditien (…)’.

Over het echtpaar Vermeeren-Balde is verder weinig bekend. Zij bewoonden de hofstede in de zomer, voor de winter hadden zij een huis aan de Keizersgracht. In 1740 kocht Vermeeren de hofstede de Witte Haan (bij de Schulpbrug), die door Isaac Balde in 1667 was gekocht maar die zijn erfgenamen in 1710 weer had verkocht. Zo brachten zij de verdeelde boedel van hun oom voor wat betreft de hofsteden in de Watergraafsmeer weer bijeen.
Zeven jaar later begon een ongelukkige periode in hun leven. Was er eerst de onenigheid binnen de familie omtrent Frankendael in 1747, in 1752 brandde hun met koopmanswaar volgepakte, fraaie huis in de stad volledig af. Om aan geld te komen voor het herstel wilden zij hofstede de Witte Haan weer verkopen. Dit voornemen werd eerst geblokkeerd door een nichtje, die meende recht te hebben op deze hofstede. Uiteindelijk werd de Witte Haan in 1754 verkocht aan Aragiel di Paolo.

Na de dood van zijn vrouw verkocht Jan Jacob Vermeeren de verbouwde en verfraaide hofstede Frankendael in januari 1759 aan Jan Gildemeester sr.

Bekijk de afbeelding uit 1776.

FRANKENDAEL WORDT BEWOOND DOOR KUNSTVERZAMELAARS

Jan Gildemeester sr en Maria Ketter

Jan Gildemeester sr (1705-1779) was op jonge leeftijd naar Lissabon vertrokken om het koopmansvak te leren. Hij trouwde er in 1732 met Maria Ketter (of Cathers) (1732-1769). Kort na de zware aardbeving van 1755 keerde het gezin Gildemeester terug naar Nederland. In 1757 woonden zij waarschijnlijk in Utrecht, om twee jaar later naar Amsterdam te trekken. Jan Gildemeester sr was een vermogend man. Bij zijn dood bezat hij drie huizen in Amsterdam, een herberg aldaar en 4 pakhuizen, alsmede Frankendael in de Watergraafsmeer. Het huis in Utrecht had hij aangehouden.
Bij hun aankomst in Amsterdam kochten zij voor fl. 12.000,-:
een hofsteede genaamd Frankendael met desselvs landerijen, huisinge, stallinge, verder getimmerte en bepoote, beplante, en alles ’tgene aard, en nagelvast is geleegen in deese Meer aan den Middelweg groot omtrent zeven morgen, dog voetstoots.

In de verkoopakte was verder nog de bepaling opgenomen dat de weilanden achter de hofstede Dantzig niet beplant mochten worden, om reden van het uitzicht vanuit Dantzig. Deze afspraken dateerden al uit 1719, toen Izaak Balde de percelen kocht.
Voor fl. 2000,- extra kocht Gildemeester tevens
alle broeyraamen, lessenaars, de schuyt, ’t Vergulde Beeld, de pedestallen en alle andere ornamenten.

Uit een minder betrouwbare melding van de aankoop door Gildemeester blijkt dat de totale oppervlakte 7 morgen bedroeg, waarvan 3,5 morgen in gebruik was als (wei)land, en 3,5 als plaats vermeld staat.
Uit de verkoopakte blijkt dat de tuin in de voorafgaande periode rijk versierd was, alleen is niet bekend wanneer de tuinsieraden waren geplaatst en waar zij stonden. Pedestallen zijn voetstukken van beelden, die voldoende sierwaarde hebben om ook zelfstandig in de tuin geplaatst te worden. De broeiramen en lessenaars (stenen of houten bakken in de grond met schuin oplopende wanden, waarop glasplaten werden gelegd) werden gebruikt om gewassen te kweken. Dit konden zowel groenten en fruit, als ook bijzondere planten zijn. De in 1764 aangestelde tuinman Frederik van der Maest (zie de hiernaast afgebeelde akte) zal er veel werk aan gehad hebben.

In of kort na 1770 werd de fontein aan de voorkant van Frankendael geplaatst Deze door Ignatius van Logteren in 1714 gebeeldhouwde fontein werd in 1770 samen met de inboedel van huis Driemond geveild. Het beeld met twee stroomgoden en een putto is zo geplaatst dat het vanaf de weg het mooiste beeld oplevert en het huis extra status verleent.

De familie Gildemeester liet zich in 1776 op de trappen van Frankendael portretteren. Het schilderij geeft een indruk van het uiterlijk van de tuin in de tweede helft van de 18de eeuw. De aanleg voor het huis was nog zeer formeel. Aan de linkerzijde staat voor een haag een beeld op een pedestal, mogelijk is dat het vergulde beeld waarvan in de verkoopakte sprake was. Omdat er alleen zwart-wit fotos van dit schilderij beschikbaar zijn, valt dit niet te controleren. Rechts naast het beeld was een doorgang in de haag, die overeenkomt met de doorgang in de haag op Stopendaals zij-aanzicht van Frankendael. De boog wordt overspannen door een begroeide boog. Erachter is een brug met fraaie leuningen zichtbaar. Het kan ook een koepel zijn geweest, staand op de hoek van de Middenweg en de Tochtsloot, een van de koepels die in een latere verkoopakte worden genoemd. Binnen de gracht naast het huis stonden hoge bomen.

In 1779 erfde de tweede zoon Jan Gildemeester Jansz. de hofstede Frankendael. Uit het testament blijkt dat de tuin rijk versierd was:
‘… zijn testateurs [Jan Gildemeester sr] buytenplaats Frankendaal, gelegen in de Diemer- of Watergraafsmeer met het daarbij liggende land, mitgaders alle de meubilen, ornamenten, cieradien en wat dies meer zij, in mindering van zijn [Jan Gildemeester Jansz.] erfportie te mogen aan en overnemen voor en tot de zomma van zeventien duyzend guldens.’
De waarde was opgelopen van fl. 12.000,- in 1759 tot fl. 17.000,- in 1779. Een forse waardevermeerdering! Jan Gildemeester Jansz was toen al begonnen met het verzamelen van schilderijen en beelden. In het testament werd uitdrukkelijk gesteld dat het in de boedel aan te treffen kabinet van schilderijen niet aan Gildemeester sr, maar aan diens tweede zoon Jan toebehoorde.

Jan Gildemeester Jansz. eigenaar van 1779-1799, begin landschapstuin?

Jan Gildemeester Jansz (1744-1799) was als koopman aangesloten bij de Noordse of Groenlandse Compagnie, waarvan hij enige tijd directeur was. Een schip van de vloot walvisvaarders werd door hem Frankendael gedoopt. Vanwege zijn Portugese achtergrond werd hij in 1778 benoemd tot agent en consul-generaal van Portugal bij de Republiek. Bovendien was hij een fervent kunstverzamelaar, die al vroeg een belangrijke collectie kunstschatten wist op te bouwen. Hij bezat naast schilderijen ook houten en stenen sculpturen.
De invloed van deze kunstliefhebber is op Frankendael nog altijd zichtbaar. De fraaie toegangspoort werd in opdracht van Gildemeester in Lodewijk XVI-stijl ontworpen door Jacob Otten Husley (1723-1795), bouwmeester en directeur van de Stadstekenacademie in Amsterdam. Op de poort zijn twee voorstellingen aangebracht: op de voorzijde Mercurius, god van de handel, op de achterzijde het wapenschild van de familie Gildemeester. Deze houten poort werd oorspronkelijk op de brug vanaf de toegangslaan geplaatst. Deze brug werd later vervangen door een duiker. De poort kwam langs de Middenweg te staan, waar hij nog enkele keren naar achteren is verplaatst vanwege verbredingen van deze weg.

Het grondgebied werd onder Jan Gildemeester Jansz. uitgebreid. In 1784 deed hij zijn eerste grondaankoop, de eerste uitbreiding van Frankendael sinds 1719. Hij kocht van Jan Volkers in totaal 6 morgen en een (toegangs-)laan voor f 5600,-
‘circa ses morgen Weyland behoorende tot de Caveling, getekent No 7 zoo als het zelve thands door de Huurders gebruikt is, als meede nog circa een morgen lands onverhuurd, geleegen agter het warmoesland van voorsz~ caveling [7], aan den Ringdijk bij de Oetewalerbrug, naast de hofsteede Dantzig, en dat met zodanige belendenen, strekkingen, (…) als het voorsz~ land en hebbende, of de oude brieven mogten koomen meede te brengen, waar aan ten deeze wort gerefereerd, mitsgaders de Laan met de Boomen thands daarop staande, strekkende voor van den Ringdijk, langs de voorz Hofsteede Dantzig.’

Deze uitbreiding aan de achterzijde van Frankendael bleek uiteindelijk niet genoeg. Jan Gildemeester Jansz was de eerste eigenaar waarvan we kunnen vaststellen dat hij het uitzicht aan de voorzijde van Frankendael belangrijk vond. Plaatste hij eerst al een fontein voor het huis en een toegangspoort op de brug over de gracht, in 1794 besloot hij grond aan de overzijde van de Middenweg te kopen. Van de weduwe van Hendrik Das, Sara Bernardina Luykink, kocht hij voor fl. 5350,-
‘Een Stuk land, gelegen in deeze Meer aan den Middelweg, groot Vier Morgen, Vier Honderd en Twee en Vijftig Roeden en Agt en Twintig voeten Amsterdamse maat, zijnde een gedeelte van de Caveling Nº 30, strekkende voor van de weg tot agter ter halve sloot, van oud Marten van Papenbroek.’

Op deze manier breidde hij zijn areaal aan weidegrond fors uit. Het kan hem tevens de mogelijkheid hebben gegeven een landschappelijke tuin aan te leggen in het bos achter de omgrachtte tuin van Frankendael. Op een kaart uit 1810 zijn twee percelen veranderd in een landschappelijke tuin, met een slingervijver en slingerpaden. In 1810 was Frankendael al tien jaar in handen van Maria Dohrman, maar aangezien zij pas in de volgende tien jaar veel aan de tuin zou gaan doen, is het mogelijk dat deze aanleg al door Jan Gildemeester Jansz. is aangelegd.
Naast werkzaamheden aan de tuin, werd ook het huis onder Jan Gildemeester Jansz. verbouwd. Het dak kreeg een versierde balustrade. Deze balustrade is evenals het toegangshek voorzien van een schild met het wapen van de familie Gildemeester.

Jan Gildemeester jr liet Frankendael na aan zijn erfgenamen. Zij verkochten de hofstede in 1800 aan Maria Dohrman en haar echtgenoot Anthony Dull. Mogelijk staan zij beiden afgebeeld op een schilderij dat Adriaan de Lelie in 1796 van Gildemeesters kunstkabinet maakte. Ter gelegenheid van deze verkoop is een catalogus van de inboedel van het huis opgemaakt, te vinden in het particulier archief van de familie Gildemeester. Over de tuin wordt helaas niets vermeld.

Bekijk de afbeeldingen van Cornelius Groll en A. de Lelie.

Bekijk de tekening na aankoop door Gildemeester en Dull.