ANTHONY DULL VAN 1799 – 1804 EN MARIA DOHRMAN VAN 1804 – 1834

Maria Dohrman (1754-1834) was een kennis van de familie Gildemeester. Zij was geboren in Lissabon, waar haar ouders tijdens de aardbeving de dood vonden. Zij werd vervolgens opgevoed door leden van de familie Gildemeester. Eenmaal in Amsterdam trouwde ze met de veel oudere Amsterdamse koopman Anthony Dull (1732-1804). Zij kochten Frankendael in 1800 voor fl. 21.000,-. Met de aankoop van Frankendael werden zij ook eigenaar van een stalling, koetshuis, schuitenhuis, koepels, losse beelden op hun Termen, tuinbouwgereedschappen, wagens, karren, schuiten, pramen, beneevens het op de plaats zijnde gedierte, dertien morgen weyland en acht morgen hooyland.

Dull en Dohrman waren de eerste eigenaren die permanent op Frankendael woonden. Dat was wellicht aanleiding tot een flinke uitbreiding van de tuin. De hofsteden en pleziertuinen die tussen Frankendael en het Rechthuis lagen werden al snel aan het bezit toegevoegd. Een kaart uit ca 1750 geeft aan waar deze plaatsen lagen.
In 1801 kochten ze de hofstede IJsland. Dit buiten was begin 18de eeuw door de Amsterdamse zouthandelaar Maurits Dreyer gebouwd. Bij deze hofstede hoorden:
een herenhuis, timmermanswoning, koetshuis, een Steene coupel, Colonnade, menagerie, broey- en moestuynen, Bosch, Boomgaarden, Engels plantzoen, vischrijke vijvers en een goudvischkom.

In 1802 kocht Dull bovendien de naast IJsland gelegen ‘pleziertuin’ ’t Lam, en de hofsteden Schoonzigt en Waterland (de laatste twee van Frederik van Keulen, regent van het Maagden Weeshuis). Het huis van Waterland was al in 1796 verdwenen. De huizen van de andere aankopen lieten Dull en Dohrman afbreken. De meeste koepels en schuren lieten ze staan, maar de colonnade verdween. Het grondgebied van Frankendael was door de aankopen van Gildemeester en Dull fors uitgebreid.

Enige tijd na deze aankopen hebben zij getracht de verschillende tuinen langs de Middenweg om te vormen tot een landschappelijke tuin. De 18de eeuwse tuin van Frankendael binnen de gracht lieten zij waarschijnlijk intact.
Tussen 1810 en 1821 werd een brug over de gracht gelegd, die de oude tuin verbond met de nieuwe landschappelijke aanleg. In vroeg-landschappelijke tuinen was een dergelijke combinatie van stijlen gebruikelijk. In de Watergraafsmeer zien we op de hofstede Voorland dezelfde combinatie van stijlen.

In 1810 maakte Cornelius Groll een kaart van de Diemerpolder, waarop de hofsteden en bijbehorende tuinen bijzonder gedetailleerd staan weergegeven. Hierop is de symmetrische aanleg van de tuin achter het huis summier aangegeven met vier rijen bomen. Met de grote bomen op het schilderij van 1776 in gedachten zijn het vermoedelijk eerder laanbomen dan vruchtbomen geweest. De kaart van 1810 is aardig gedetailleerd in de weergave van het soort beplanting. De laanbomen zijn hetzelfde getekend als de bomenrijen op het huiserf binnen de gracht. Daarbuiten is de toenmalige landschappelijke aanleg zichtbaar. De beplanting aan de rand van de tuin bestaat uit hakhout, waarlangs slingerpaden lopen. Binnen deze begrenzing is een wisselende begroeiing van verschillende soorten bomen op een open terrein zichtbaar, alsmede groepen hogere en lagere struiken.
Ten noordwesten van het huiserf strekt de landschappelijke tuin zich uit tot aan de Ringdijk. Het is duidelijk te zien dat de tuin is opgebouwd uit verschillende samengevoegde elementen. De voormalige hofsteden Waterland en Schoonzigt zijn aan-gelegd als een open parkgebied met wisselende beplanting. Langs de randen staan groepen hakhout. Een vergraven perceelsloot (de Giersloot) vormt de grens van dit parkdeel, waarna een groot, vierkant veld met twee gebouwtjes volgt (de voormalige pleziertuin ’t Lam). Aan twee zijden werd het veld afgesloten door een breed, recht pad. Langs de Middenweg ligt een strook hakhout met een slingerpad. Achter dit veld loopt het landschapspark in een L-vorm door tot aan de Ringdijk: de voormalig hofstede IJsland, die voor 1800 al een landschappelijke tuin bezat. In dit deel staan drie gebouwtjes aan de oever van een perceelsloot. Een fraaie slingervijver met een eiland geeft een beeld van de 18de-eeuwse landschappelijke aanleg op IJsland. Het gearceerde terrein is de in de verkoopakte aangegeven moestuin. De daarin ook genoemde goudvissenkom is echter nergens te bekennen.
Uit deze kaart blijkt dat in de vroeg-landschappelijke tuin een groot aantal spel- en sierelementen was opgenomen in de vorm van slingerpaden, bruggen en bouwwerken. Landschappelijke tuinen uit deze periode behoorden de wandelaar voortdurend verrassingen te bieden. Verrassende doorkijkjes, bijzonder vormgegeven koepels en bruggen op opvallende en onverwachte plaatsen in de tuin zorgden hiervoor.

De kadastrale kaart uit ongeveer 1821 biedt meer informatie omtrent het toenmalige gebruik van gebouwen en grond. Tussen 1810 en 1821 werd de aanleg van de tuin door Maria Dohrman op verschillende plaatsen aanzienlijk gewijzigd. De padenloop op Frankendael moet door de nieuwe aanleg zijn veranderd ten opzichte van de situatie in 1810. De plaatsing van de bruggen geeft een aardige indicatie voor de ligging van de paden, maar naar de exacte padenloop kunnen we slechts gissen.

Bekijk de verpandingskaart van Cornelius Groll.

De al aanwezige twee landschappelijke waterpartijen werden met elkaar verbonden door de aanleg van een grote, grillig gevormde vijver. In deze vijver kwam een eiland met een kluizenaarshut. Het water achter de omgrachtte tuin werd gedeeltelijk gedempt, waardoor twee aanwezige bruggen kwamen te vervallen. Het cirkelvormige pad werd vergraven tot een sloot, waardoor een verbinding tussen de gracht en de landschappelijke waterpartij ontstond.

Over de nieuwe waterpartijen werden vier bruggen gelegd. Een daarvan maakte het eiland en het erop staande gebouw bereikbaar. Op de ´onderliggende aanwijzende tafelen´ is de benaming van dit gebouw slecht leesbaar, maar het zou Kluis Borch kunnen zijn. Er stond in ieder geval een stenen kluizenaarshut, die nu is vervallen tot een ruïne. Daarin zat een pop in monnikspij, die door de tuinman in beweging kon worden gezet. Als attributen had de kluizenaar een zandloper, een doodskist en een mensenschedel. Een van de andere bruggen was een zogenaamde kettingbrug, waarbij de wandelaar het risico liep natte voeten te halen. Deze brug lag over de giersloot. Waarschijnlijk is dat de licht slingerende (gierende) sloot midden op het terrein.

Bekijk de foto van de kettingbrug

Het perceel ten noordwesten van de omgrachte tuin was inmiddels ingericht als Broeyery, ter vervanging van de ver van huis gelegen moestuinen van de voormalige hofstede IJsland. Rond deze nieuwe kwekerij en de vijvers lagen paden binnen een Bosch (de parkbeplanting, deels bestaand uit hakhout). Aansluitend op de vijvers lag een rechthoekig terrein omsloten door rechte paden. Hier binnen lag de Hartekamp (hertenkamp). Aan de randen van dit veld stonden enkele gebouwen. Een daarvan was een koepel, vanwaar men een mooi uitzicht had over de herten en het achterliggende park.

Kruizinga noemt deze koepel de ´Hartekampskoepel´ en verklaart de naam door te stellen dat de ontwerper van het gebouwtje Jan Hartekamp was. Hiervoor is echter geen bewijs gevonden. Wij nemen aan dat de koepel zijn naam ontleende aan de ernaast gelegen hertenkamp. Bij de hertenkamp hoorden een schuur en een stal.

Aan de overzijde van de laan was de fraaie slingervijver vervangen door een grote L-vormige vijver. Het eilandje bleef in afgeslankte vorm bestaan. Als volgende attractie vond men in dit deel de menagerie. Deze bestond uit een grote ren waarin de dieren vrij konden rondlopen en het Menageriehuis waarin zij konden schuilen. Voor de aanleg van deze menagerie werd de slingervijver deels gedempt.
Achter het Rechthuis werd het park smaller. Hoewel hier in 1810 wel slingerpaden stonden aangegeven, werd dit gedeelte nauwelijks gebruikt als wandelpark. Uit de kadastrale legger blijkt dat het park tot op dit perceel doorliep, maar het middenstuk wordt omschreven als mesthoop, opgaande bomen, moerland. Het terrein was te drassig om als park te worden ingericht.

In 1835 werd Frankendael verkocht aan Cornelis Proot.

Zichtbare elementen van nieuwe aanleg tussen 1810 en 1821

  • kluizenaarshut, eiland kluizenaarshut
  • grote delen van de landschappelijke waterpartijen
  • heuveltje op ‘schiereiland’
  • aanzet brug achter het huis


Bekijk de plattegrond

Bekijk de tekening van Leonard Springer

Eigenaren van 1835 – 1866

CORNELIS EN PIETER PROOT

Cornelis Proot kocht Frankendael voor fl. 30.000,-. Na deze aankoop veranderde Fran-kendael van particuliere buitenplaats in een openbaar toegankelijk park. In 1843 beschreef Van der Aa de hofstede Frankendael als volgt:
Sedert weinige jaren is den buitenplaats ingericht tot een ontspanningsoord voor fatsoenlijke ingezetenen der hoofdstad. De aanmerkelijke uitgestrektheid, -het goed heeft langs den straatweg een lengte van bijna 10 min,- de schoone wandeldreven, fraai heerenhuis, bevallige koepels en heremietenhuizen, Zwitsersche brug, vijvers en plantsoenen verzekeren het op schoone dagen een veelvuldig bezoek.

Direct nadat hij Frankendael gekocht had, verpachtte Proot de hofstede in 1835 aan W.F. Meyer. Meyer maakte van Frankendael een pleziertuin. Daarmee sloot Frankendael aan bij een traditie die al sinds de zeventiende eeuw bestond. Frankendael kreeg derhalve een geheel ander publiek te verwerken: de recreant. De eisen die aan de tuin werden gesteld, veranderden daardoor eveneens.
De grootste veranderingen vonden waarschijnlijk plaats rond het huis. In en om het huis werden diners, koude buffetten en andere feesten georganiseerd. Om een dergelijke feestlocatie aantrekkelijk te maken, moest de directe omgeving van het huis worden aangepast aan de eisen van de tijd. In de tuiin achter het huis werd een achthoekige muziektent geplaatst, aan de overzijde van de brug stond op de as een Grote Vaas. Beide zouden in ieder geval tot 1883 blijven staan. Rond de muziektent kwam een open ruimte, waarin tafels en stoelen voor het publiek konden worden geplaatst.
De plattegronden van 1873 en 1883 geven een beeld van deze situatie. Inmiddels was er echter ook een schoolgebouw in de tuin geplaatst, waardoor met name de aanleg van het gebied tussen het huis en de nieuwe gebouwen sterk veranderd moet zijn. Door gebrek aan betrouwbaar kaartmateriaal weten we niet hoe de tuin rond het huis er voor de bouw van de school uitzag.
De pleziertuin Frankendael werd een succes, getuige een beschrijving uit 1862 van de volksverteller Justus van Maurik (1846-1904). In het park waren ´talrijke boschjes, dichtbegroeide lanen en slingerpaden’, maar ook open grasperken. De hermitage op het eiland stond ´tusschen ruischende populieren´; de kluizenaar werd ieder jaar opgelapt om in de zomer met zijn fris geschilderde hand te kunnen wijzen naar een doodskist met het opschrift “Gedenk te Sterven”. De kettingbrug over de giersloot was nog aanwezig. Na veertig jaar verkeerden veel van de bouwwerken die Dull en Dohrman hadden geplaatst, nog steeds in goede staat. Als nieuw spelelement werden schommels en wippen geplaatst. De recreatieve functie van Frankendael vereiste een goed onderhoud van de tuin en de bouwwerken. ‘De commercie’ vormde de redding van de oude tuinsieraden en schiep ruimte voor nieuwe.
Op de topografische kaart uit 1849 is te zien dat de opzet van de landschappelijke aanleg grotendeels behouden bleef. Er is wel een belangrijke wijziging te zien. Het perceel moerland, waarop de mesthoop lag, behoort niet meer tot de parkaanleg. In ruil daarvoor is een perceel weiland (nr 222 op de kadastrale kaart) ten zuidwesten van de hertekamp aangelegd als park. Het landschapspark werd daardoor compacter.

Bekijk de plattegrond uit het gemeente archief (1883)

Na de dood van Cornelis Proot in 1849 kreeg zijn broer Pieter de pleziertuin Frankendael in bezit. Of zijn komst gevolgen heeft gehad voor de aanleg van de tuin is niet bekend. In 1866 verkocht Pieter Proot Frankendael aan J.T. Scholte.

Eigenaren van 1867 – 1882

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE TUINBOUW MAATSCHAPPIJ “LINNAEUS”

Johannes Theodorus Scholte, de nieuwe eigenaar van Frankendael, verkocht het park direct door aan vertegenwoordigers van het bestuur van de Koninklijke Nederlandsche Tuinbouw Maatschappij “Linnaeus”. Zij kochten Frankendael voor fl. 50.000,-, waarmee zij een oppervlakte van ongeveer 10 bunder in bezit kregen.
In 1867 werd besloten een handelskwekerij en een tuinbouwschool op het terrein van de oude hofstede te stichten. Frankendael bleef daarnaast toegankelijk voor recreatie. Het doel van de school werd als volgt omschreven:
“Het doel der Vennootschap is het oprichten eener Tuinbouw-school, tot het geven van theoretisch en praktisch onderricht aan jonge lieden, en het daarstellen eener uitgebreide kwekerij van en handel in Boomen, Planten en verdere Tuinbouw-voortbrengselen.”

Gewezen werd op de achterstand die Nederland had op het gebied van dit soort onderwijs op met name België, waar al langer dan vijftien jaar speciaal tuinbouw-onderwijs werd gegeven.
Frankendael was een uitstekende locatie voor een dergelijke school. De al aanwezige tuin kon dienen als lesmateriaal: een levend voorbeeld van een ontwerp in land-schapsstijl, inclusief de bijbehorende tuinsieraden. In 1886 maakte tuinarchitect en ex-leerling L.A. Springer een plattegrond van de school en kwekerij, zoals deze was opgemeten in 1873, toen hij daar op school zat. Het huis werd omgevormd tot het hoofdgebouw van de school, met slaapvertrekken voor de leerlingen. Achter het huis verrees een klein leslokaaltje met een enorme uitbouw. Springer omschreeft dit bouwwerk als ‘veranda’, op de kaart van 1883 werd het ‘waranda’ genoemd. Geen van beide benamingen verduidelijkt de functie van dit gebouw daadwerkelijk. Net buiten de gracht, langs de zogenoemde ‘buitenlaan’ van Frankendael, stond een koepeltje waarin verschillende zaken werden tentoongesteld: plantenzaden, diverse houtsoorten, een Flora Amstelodamensis, etc.

Uit de kaart van Springer blijkt dat er nogal wat veranderd was in het park. Een groot deel van het park viel ten prooi aan de behoeften van de school en de handelskwekerij.
Bovendien verloor Frankendael aan de noordkant veel terrein. De L-vormige vijver behoorde niet meer tot het grondgebied. De voormalige menagerie viel nog wel net binnen het terrein. De menagerie maakte plaats voor loodsen en opslagplaatsen. De rechte lanen om de oude hertenkamp bleven bewaard. Door een van deze lanen door te trekken tot aan de Middenweg, ontstond daar een tweede ingang. Gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw was dit de hoofdingang van de kwekerij. De bloembakken en kassen die op de voormalige hertenkamp waren verschenen, werden hierdoor goed bereikbaar. De ‘hartekampskoepel’ werd in gebruik genomen als volière.
De Broeyery van 1821 werd als kwekerij ingericht. Opvallend detail is dat de begrenzing van de kwekerij aan de zijde van de Middenweg dezelfde onregelmatige vorm had als in 1821. De landschappelijke paden tussen kwekerij en sloot behoorden tot de overblijfselen van de aanleg van Maria Dohrman.
Terwijl Frankendael langs de Middenweg terrein moest prijsgeven, werd het gebied ten zuiden van het huis uitgebreid door de aankoop van twee percelen weiland. Deze aankoop is de eerste van vele uitbreidingen aan deze kant van het terrein. De slingerende perceelsloot werd gedempt. Dit nieuwe eigendom werd als kwekerij ingericht.

bekijk de afbeelding

Om deze vanaf de Middenweg goed bereikbaar te maken (de huidige Hugo de Vrieslaan was er nog niet) werd de laan tot in deze percelen doorgetrokken. Aan het einde van de laan vormde een struikengroep de achtergrond van een vaas. waardoor een klassieke zichtlaan ontstond.

Het voorplein was volledig symmetrisch vormgegeven. Om de symmetrie te bevorderen kreeg de bestaande toegangsbrug een pendant, die aan die zijde het voorplein met de ‘buitenlaan’ verbond. Voor het huis werd in de oever van de gracht tegenover de fontein een halfronde uitsparing gegraven. De ‘buitenlaan’ werd op die hoogte enigszins versmald. Dergelijke halfronde uitsparingen zijn typisch voor 18de-eeuwse geometrische tuinen, maar op Frankendael was een dergelijke uitsparing nooit gemaakt.
De eenheid van de landschappelijke tuin werd door ingrepen in de waterpartijen teniet gedaan. De aaneengesloten waterlopen werden gedeeltelijk gedempt, zodat deze in drie stukken uiteen vielen. Bij de aanleg van de lange zichtlaan vanaf het toeganghek naar de kleine vaas werd één verbinding afgesloten; de sloot tussen deze laan en het kluizenaarseiland werd gedempt. De giersloot -de oudste landschappelijke waterloop op Frankendael- werd aan de zijde van de Middenweg gedempt, waardoor de verbinding met de vijvers werd verbroken.
De vorm van de vijvers werd ook veranderd. Rond het kluizenaarseiland werd de verbinding tussen beide vijvers verlegd door de bestaande verbindingssloot te dempen en iets ten oosten daarvan de huidige verbinding te graven. Vanaf de brug naar het eiland had men daardoor een aanzienlijk beter zicht over het water. Bij deze graafwerkzaamheden bleef het heuveltje op het schiereiland steeds gespaard. Nu is het een van de belangrijkste restanten van de vroeg-landschappelijke aanleg.
Met de hermitage ging het vanaf dit moment bergafwaarts. De kluizenaar werd uit zijn hut gehaald en de hermitage verviel tot een ruïne. Op de punten van het eiland werden hoenderhokken geplaatst: een consessie aan de school, die in 1877 de ‘behandeling en verzorging van pluimgedierte’ op het lesprogramma had staan.

Het lesprogramma was in de loop der jaren nogal aan verandering onderhevig. Blijkbaar werd er voortdurend gezocht naar de juiste lesmethoden en een goede afwisseling van theorie en praktijk. In 1881 stelden twee docenten een alternatief lesprogramma op, waarin de driejarige opleiding werd verdeeld in twee aparte opleidingen. In dit voorstel konden na de eerste twee jaar de minder begaafde en minder fanatieke leerlingen de school als ’tuinknecht’ verlaten. Voor de overige leerlingen zou een driejarig vervolg komen, waarin zij zich in één van de te volgen richtingen zouden moeten specialiseren. Deze 5-jarige opleiding zou ’tuinbouwkundigen’ afleveren. Ook zou het internaat moeten worden afgeschaft. De plannen waren goed voor de lade: door financiële problemen moest de Maatschappij het volgende jaar Frankendael verkopen.

Zichtbare elementen van de aanpassingen door tuinbouwschool Linnaeus:

  • Witte Laan, het rechte pad langs de brede vaart, evenwijdig aan de Middenweg
  • verlengde toegangslaan (ongeveer tot de huidige ophaalbrug)
  • slingerend zijpad vanaf de toegangslaan tot net voorbij de vijvers (nu geasfalteerd)
  • verbindingssloot tussen de vijvers
  • delen van paden in de Heemtuin

Bekijk de foto van de Hermitage